Zwartsluis 1963
Kim staat met het broodmes in de hand in de kleine keuken van de buurvrouw. Haar hand klemt zich om het mes, haar knokkels wit, haar arm geheven. De vrouw staat met haar rug tegen het fornuis gedrukt, als een dier in de val. Ze kijkt met grote angstogen naar haar Chinese buurvrouw.
Kim lijkt in trance, ze hoort stemmen, geschreeuw, gehuil, zware klappen, gebonk. Lichtflitsen razen door haar hoofd.
‘Het moet stoppen, het moet stoppen,’ zegt een stem in haar hoofd.
Ze ziet allerlei filmbeelden in hoog tempo voorbijkomen. Het is alsof ze in een gebroken spiegel kijkt, met diverse fragmenten op de spiegelscherven: haar vader met een geweer op het erf, kleine meisjes, een baby, de Kempeitai, haar man in het Jappenkamp, loerende vrouwen in de soos, sissende vrouwen bij de bakker.
Bliksemschichten, gedonder, nog meer geschreeuw overal om haar heen. Plotseling hoort ze haar dochter Sarah met paniek in haar stem roepen:
‘Mam, stop!’
Dan stapt de dorpsagent de keuken binnen.